De heer G.J. van Haasteren is de schrijver van een bijzonder boekje: Over het licht.
Het schijnt een deeltje in een serie: Natuurkundekritieken.
In het slotwoord van dit boekje troffen mij enkele zinnen:
Dat ruimtelijk bestaan per definitie waarnemingsbeeld is, houdt ook in dat de wereld pas bestaat vanaf de eerste waarneming, dus, dat de mens de enige waarnemende geest is, vanaf de eerste mens.
En tijd en ruimte zijn dus ook niet ontstaan bij de oerknal maar bij de schepping van de mens.
Bovenstaande gedachten lijken me uiterst zinvol als je uitgaat van menselijk kenvermogen. Alleen openbaring door een hoger geestelijk wezen kan hierin verandering teweeg brengen. Zo'n hoger geestelijk wezen zou een engel of een god kunnen zijn. Nu weten we uit de Bijbel dat de God en Vader van onze Here Jezus Christus zich aan mensen geopenbaard heeft. Alleen Hij heeft bekend gemaakt wat er, voordat een mens op aarde verscheen, gebeurd is. Of beter: wat Hij gedaan heeft. En wat Hij deed, deed Hij door Zijn WOORD dat van alle eeuwigheden van Hem uitgaat. Alle eeuwen door is dat WOORD absoluut betrouwbaar gebleken. Vooral daarin dat Hij Zijn beloften altijd waar gemaakt heeft. De eerste openbaring heeft onze Vader laten opschrijven door Mozes, de grote profeet en middelaar tussen God en mensen gedurende de periode van het Oude Testament (OT). Die openbaring begint met de woorden:
In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was nog woest en doods (of: leeg) en duisternis lag over de (oer)vloed, maar Gods Geest zweefde over het water.
Met deze enkele zinnen is de hele "oerknaltheorie" (die geen natuurwetenschappelijke theorie is omdat ze niet wetenschappelijk is onderbouwd wegens de onmogelijkheid van waarneming, experiment en herhaalbaarheid) definitief van tafel. Tenzij dan dat we Gods openbaring tot mythe "verheffen" en onze fantasie een groter vermogen tot waarheidsvinding toeschrijven dan alle onderzoek van Gods Woord of de natuurlijke werkelijkheid. Christenen die tegelijkertijd oerknalvolgers menen te kunnen zijn leven in een zelfgeschapen probleemwereld!
Nu zet Gen. 1 de schepping van de mens (mannelijk en vrouwelijk) in een bepaald kader. Eerst worden licht, land en water geschapen zodat het leven van planten, zeedieren, landdieren en vogels mogelijk is. Het mensenpaar mag dat alles onder hun gezag beheren, besturen. Ook vogels en vissen zullen dan naar hem luisteren. Evenals alle kruipende dieren. Er is een overvloed van plantengroei voor de dieren. En een gigantische wereld van zaad en vruchten producerende bomen en andere planten voor de mens. God waardeerde alles als 'goed' wat er was geschapen. Daarom genoot God van alles wat er gemaakt was door Hem en "rustte" Hij op de zevende dag. Daarom is dit voor de mensen een heilige dag. Zolang de wereld bestaat! Hoe lang die dag duurde? Niemand die het weet!
Daarmee komen we bij een discussiepunt onder theologen die maar blijft voortduren; hoewel ze m.i. zinloos is. Creationisten blijven volhouden dat de dagen, beschreven in Gen. 1 en 2 als onze dagen waren: dagen van 24 uur. Ik ben van mening dat dit een voorbeeld is van simplistisch bijbellezen. Anderzijds is het onderbrengen van de hele door geologen gepostuleerde tijdsduur van miljarden jaren eveneens nogal doelloos. Het door een "wetenschappelijke" bril lezen van Gen. 1 en 2 is tot mislukken gedoemd en levert allerlei tegenstrijdigheden op. Ik noem als v.b.:
1 Waar kwam het licht vandaan en hoe werd het geproduceerd als er nog geen zon, maan en sterren waren?
Schijnoplossing: die hemellichamen waren er al wel maar gaven nog geen licht.
Schijnoplossing: die hemellichamen waren er al wel maar gaven nog geen licht.
2 Water en lucht moeten wemelen van de waterdieren en vogels. In het water leven hoofdzakelijk
planten (algen en 1-celligen) als voedsel voor de dieren. Tot de waterdieren behoren honderden
soorten zoogdieren: walvissen, zeehonden, walrussen, zeeolifanten enz. Vaak deels levend op land,
deels in het water. Bijna al die dieren leven van dierlijk voedsel.
3 Vee, wilde dieren en kruipende dieren worden tezamen met de mens op de zesde dag geschapen. Tot
de wilde dieren behoren roofdieren die tot in alle vezels van hun lichaamsbouw geschikt zijn om
prooidieren te vangen. Elke spier, elke klauw, alle zintuigen en bijbehorende hersencentra, het hele
darmkanaal met specifieke spijsverteringssappen en -klieren zijn geschapen om te jagen. De kleuren
van de vacht zijn ook met het oog daarop geschikt gemaakt. Het complete gedragspatroon moet
gericht zijn op kunnen vangen van topsnelle prooidieren. De opvoeding van de jongen moet daarop
gericht zijn. Vogels eten zaden, bessen, nootjes, insecten, kleine zoogdieren etc. Pinguïns, Jan van Genten, Aalscholvers, Pelikanen, Schaarbekken, futen en andere vogelsoorten zijn helemaal gespecialiseerd op vangen van vissen. Vleermuizen en zwaluwen zijn wonderbaarlijk toegerust om insecten te vangen.
Mollen kunnen niet anders dan wormen en larven eten ondergronds. Heel de wereld van wadvogels moeten zich merendeels voeden met wormen en schelpdieren in de wadbodem. Toch zegt God: aan de dieren die ......... geef Ik de groene planten tot voedsel. En aan de mens geeft God: Ik geef jullie alle zaaddragende planten en alle vruchtbomen op aarde, dat zal jullie voedsel zijn.
Je kunt, denk ik, zeggen dat God in Gen.1 in grote hoofdlijnen aangeeft hoe de voedselverdeling zal zijn. Het groene kruid (met zaden en bessen) zijn noodzakelijk voor al het dierlijke leven; de mens is een vruchteneter met mooi afgeronde knobbelkiezen. Geen alleseter zoals honden en varkens.
4 Gen. 2 vanaf vers 4 beschrijft de geschiedenis (de tholedoot) van de mens. Bijbelschrijvers zijn vaak niet primair gericht op de volgorde van beschreven gebeurtenissen. In Gen.1 is al verteld dat man en
vrouw (man en manninne) zijn geschapen. In de tholedoot-geschiedenis wordt Adam geplaatst op een
"lege" aarde. Er was nog geen enkel veldgewas en nog geen enkel kruid (struik) des velds
uitgesproten. (Gen. 2:5 NBG). Het Hebreeuwse woord sadêh kan betekenen akkerland. Dus door de
mens bewerkte grond. God had het nog niet doen regenen op de aarde. De aarde werd wel bevochtigd
door een damp of opwellend water. Dat lijkt me voldoende voor de groei van planten maar niet voor
het kweken van voedselplanten door de mens. De mens krijgt een speciaal aangelegde plek om aan
het werk te gaan. Hij is daarvoor bekwaam want God heeft hem naar Zijn beeld en gelijkenis
geschapen. Door de adem van God.
Gods adem is Zijn Geest waardoor alles leeft, beweegt en groeit. Ook de hemellichamen.
Daardoor kan de mens God leren kennen, naar Hem luisteren, tegen Hem spreken en later met
manninne praten.
Dankzij dit taalvermogen kan hij de dieren passende namen geven. Adam heeft dus begrip en inzicht
in Gods schepselen. Hij kan met wijsheid en oprechtheid met zijn medeschepselen omgaan zolang
hij met God verbonden blijft; d.w.z. heilig leeft. God plant een hof in Eden met vier rivieren.
5 "Toen vormde God uit de aarde alle in het wild levende dieren en vogels". Dat kan betekenen:
toentertijd, met het oog op, voor die situatie, met het doel om .........
Na de naamgeving van door Adam aan het vee, de vogels en de wilde dieren schept God een vrouw
voor hem uit zijn zijde terwijl hij slaapt. Adam is stomverbaasd en begint te zingen! Wat een
schoonheid vergeleken met al die prachtig gebouwde dieren! En ze begrijpt hem! Hij wordt 'één
lichaam (en ziel) met haar'.
6 Van alle dieren die God gemaakt had was de slang de sluwste. De slang gaat praten als een mens.
Terwijl geen enkel dier dat vermogen heeft of ooit zal krijgen. Dit praten kan geen bewijs voor
intelligentie zijn. Slangen staan daarvoor ook niet bekend; vergeleken met primaten, sommige
vogelsoorten en roofdieren. Sluw wijst, denk ik, op z'n gedrag. Verborgen kronkelend in het water,
over boomtakken of door struikgewas en rotsspleten. De slang praat als een boze geest. Er ontstaat
afweer en vijandschap binnen het dierenrijk. De slang zal op z'n buik kruipen en stof eten, z'n leven
lang. Vele soorten slangen leven echter niet op de grond. Slangen vangen zeer diverse soorten
prooidieren van klein tot goot. Was de slang in het paradijs een dier op vier poten en misschien zelfs
wel gevleugeld zoals er vele reptielen zijn?? Was het alleen dat ene specifieke dier dat z'n leven lang
moest rondkruipen over de grond en stof eten? Dus toch een mythisch verhaal? Om het bestaan van
giftige slagen te verklaren?
Ik denk het niet. Veel slangensoorten zijn niet giftig. Uit het vervolg blijkt duidelijk dat het over de
opperste boze geest gaat, de satan, waarvan de kop verbrijzeld zal worden. In slangenbewoordingen
wordt de toekomst door God bepaald. Het vrouwenzaad (Jezus Christus) zal de kop van de satan
vermorzelen.
Bijbellezers komen herhaaldelijk met schijnoplossingen om tot een akkoord te komen met de natuurwetenschappen. Drie daarvan springen in het oog:
1. Een lange tussenperiode tussen Gen.1 vers 2 en vers 3. Daarin zouden de eonen voor evolutie kunnen hebben plaats gevonden. Na ondergang van deze eerste "schepping" ontstond daarna een vernieuwde schepping die we nu kennen.
2. De scheppingsdagen moeten we interpreteren als lange perioden van miljoenen jaren waarbinnen de geologisch aardperioden passen.
3. De hof van Eden was een schitterende omgeving vol harmonie en vrede voor mens en dier. Daarbuiten heersten de wilde (roof)dieren, (roof)vogels en (roof)vissen. Er heerste de harde werkelijkheid van eten en gegeten worden in werelden van ijs, woestijnen en (diep)zeeën vol roofzuchtige monsters. De hele aarde moest een paradijs worden onder leiding van de mens.
Het uniformiteitsprincipe.
Dit principe is afkomstig van Charles Lyell, advocaat en geoloog. Hij leeft van 1797 tot 1875. Zijn leer staat wel bekend als het uniformitarisme. Wel beschouwd is het de enige "ware" leer voor een natuurwetenschapper. Een dergelijke geleerde kan alleen experimenteel werk verrichten en waarnemingen doen aan nu plaats grijpende processen en verschijnselen. Daarom ging Lyell uit van de huidige sedimentatiesnelheden, erosiesnelheden, aardverschuivingen, overstromingen, aardbevingen en vulkanische uitbarstingen etc. Hij voorspelde op basis daarvan ook zeer langdurige perioden die voor de vorming van onze huidige aardbol noodzakelijk waren.
Charles Darwin (1809 - 1882) ging met het boek van Lyell op reis tijdens zijn grote tocht met de Beagle rond de wereld. Hij was overtuigd aanhanger van bovengenoemde leer. Omdat hij intensief zocht naar een verklaring van het ontstaan van alle soorten organismen was ook hij daarbij aangewezen op nu waarneembare eigenschappen en nu optredende processen in die organismen. Tijdens zijn reis raakte hij er steeds meer van overtuigd dat twee uiterst belangrijke processen oorzaak moesten zijn voor het ontstaan van (nieuwe) soorten organismen:
- variatie van overerfbare eigenschappen
- natuurlijke selectie.
Variaties binnen erfelijke eigenschappen had hij uitvoerig bestudeerd bij gedomesticeerde planten en dieren. In The origin of species ................... beschrijft hij uitvoerig
- de eindeloze variatie in het verenkleed van pluimvee
- konijnen
- eenden
- paarden
- honden
- duiven
Met o.a. bijna alle soorten kippenrassen, duiven en grassoorten heeft Darwin zelf uitgebreid geëxperimenteerd. Daarnaast wijd hij uit over domesticatie van hondenrassen, paardenrassen etc.
Darwin blijkt er van overtuigd dat het ontstaan van al die soorten en rassen oneindig complex is. De oorsprong van rassen kennen we meestal niet. Vele kruisingsprocessen verliepen toevallig. Vaak vond weer kruising met het oorspronkelijke type plaats. Het min of meer intensieve gebruik van ledematen en/of organen kan van grote invloed geweest zijn. Dit laatste is vergelijkbaar met opvattingen van Jean-Baptiste Lamarck (1744 - 1829) die uitging van verworven erfelijk eigenschappen door oefening en creativiteit.
Als de mens nu al in staat was zulke grootse variaties tussen rassen en variëteiten te bewerkstelligen, hoe geweldig moeten dan niet de resultaten van selectie door de natuur wel niet zijn. De natuur die een veel groter "vakman" is en over eindeloos lange perioden beschikt.
De natuurlijke selectie zal betere zintuigen, betere spierstelsels, efficiëntere voortbeweging, meer nakomelingen enz. enz. bevorderen. Er is dan geen limiet aan de hoeveelheid verandering, aan de schoonheid en complexiteit van de wederzijdse aanpassingen van alle organismen.....
Wel merkt Darwin op: ...... niemand zou het mogen verbazen dat er omtrent het ontstaan van soorten nog veel onverklaard blijft en dat we moeten toegeven dat we verregaand onwetend zijn omtrent de wederkerige betrekkingen van de bewoners van de wereld in het huidige tijdvak, en zeker uit die omtrent voorgaande tijdperken.
Hieruit blijkt een zekere mate van bescheidenheid die de grote natuurvorser en bioloog Darwin sierde!
Als Darwin vanuit de twee eenvoudige beginselen van variatie en selectie het gehele rijk van planten en dieren overziet raakt hij overtuigd van eindeloze vorming van steeds nieuwe soorten, geslachten, orden, afdelingen en rijken. Terwijl hij toch weet dat selectie binnen gedomesticeerde organismen nooit soortgrenzen (die niet altijd vast liggen) overschrijdt en zeker nooit geslachtsgrenzen. De natuurlijke selectie werkt blijkbaar als een soort bovennatuurlijke macht die alle grenzen kan overschrijden.
De natuurlijke selectie krijgt daarmee goddelijke eigenschappen!
Dankzij deze fantasierijke redeneringen komt Darwin tot een 'levensboom' waarbinnen alle organismen een plek vinden. Na veel aarzelingen krijgt ook de mens hierin een door de grote meester aangewezen plaats.
Aldus borduurt de grootmeester van de moderne biologie, vanuit eenzelfde actualiteitsprincipe als zijn leermeester Lyell deed, voort op het thema van modificaties die door de strijd om het voortbestaan (the struggle for live) tot steeds hogere vormen van ontwikkeling komen.
Dit alles zonder enig natuurwetenschappelijk bewijs!!
Daarom een fantastische "theorie", die geen theorie mag heten.
Twee factoren spelen volgens Darwin een rol bij het voorkomen van variaties:
- de aard van het organismen
- de aard van de omstandigheden.
Maar: toenmalige wetenschappers wisten niets over de oorzaak van variaties!
En: eigenschappen van soorten zijn variabeler dan die van genera. Zou dit ook gelden t.a.v. families, orden etc.? Dat zou het kunnen opstellen van stambomen voor nog veel grotere moeilijkheden plaatsen.
Aan de hand van rassenverschillen bij paarden maakt Darwin aannemelijk dat er een gemeenschappelijk voorouder heeft bestaan van ezels, zebra's en quagga's. (alle drie behorend tot het geslacht Equus).
Dit vooral vanwege het voorkomen van strepen op de benen van jonge dieren of schouderstrepen bij diverse rassen of ondersoorten
Dit dier stierf uit in 1883 toen de laatste bewoner van de soort in Artis stierf.
Deze v.b. geven aan dat de variatiebreedte bij deze "soorten" behoorlijk groot kan zijn maar is geen bewijs van een "voorouder". Hetzelfde geldt voor de duivenrassen/soorten die Darwin bespreekt.
Dit geldt m.i. eveneens voor de zgn. Darwinvinken die door Darwin zo beroemd geworden zijn.. De problematische hantering van het soortbegrip speelt bij dit alles een grote rol. Soms zijn verschillende soorten organismen onderling kruisbaar maar leveren niet altijd vruchtbare nakomelingen op. Zoals bij paard en ezel.
Darwin zelf noemt af en toe de vleermuis als groot probleem als het om afstamming gaat.
Hij kan beter uit de voeten met een vliegende eekhoorn als ontstaan uit de "gewone" eekhoorns.
Ook spechten zijn voor hem wel interessant. Er zijn spechtensoorten in Amerika die vooral vruchten eten en in de vlucht vliegen vangen.
Ook de vele vormen van zwemvliezen bij watervogels en de soms verregaande reducties van vleugelvormen bij loopvogels en watervogels zijn dankbare v.b. voor zijn theorie. Echter, niet erg overtuigend omdat het slechts gedachte-experimenten zijn. Dit geldt natuurlijk eveneens voor de ledematen van o.a. walvissen, zeehonden en walrussen. Via otters en vele andere waterdieren kun je al deze waterzoogdieren als vanzelfsprekend uit landzoogdieren met vier poten laten ontstaan.
Het is volgens hem ook niet moeilijk om een zwemblaas van een vis (voor het drijfvermogen) te doen veranderen in longen voor de ademhaling. Dezelfde zwemblaas is daarnaast gedeeltelijk veranderd in onderdelen van het gehoororgaan bij sommige vissen. Kieuwen van vissen zijn veranderd en spleten in de zijkant van de nek bij zoogdieren. Vleugels van insecten ontstonden uit de tracheeën.
Het zal duidelijk zijn dat op grond van dergelijke redeneringen alle vormen van evolutie aannemelijk te maken zijn!
Als voorlopig onbegrijpelijke gebeurtenissen moeten volgens Darwin het voorkomen van lichtgevende en elektrische organen bij insecten en vissen zijn. Want deze organen zijn aanwezig bij zeer verschillende families en in verschillende lichaamsdelen.
Ook de ogen bij de Cephalopoden vormen een probleem. Ze zijn namelijk overeenkomstig gebouwd als de ogen bij zoogdieren en mensen. Van een gemeenschappelijke voorouder kan daarom geen sprake zijn.
Darwin maakt een vergelijking met twee uitvinders onder de mensen die onafhankelijk van elkaar dezelfde uitvinding doen. Dat vereist wel een intelligent ontwerper!!
In een volgend hoofdstuk weerlegt Darwin vele punten van kritiek op zijn evolutietheorie. Alle door hem gebruikte argumenten komen steeds weer neer op kleine stapsgewijze veranderingen of natuurlijke fluctuaties in bouw en leefwijze van planten of dieren die na verloop van (lange) tijden een samengesteld en prachtig met elkaar gecoördineerd patroon van aanpassingen hebben bewerkstelligd.
De embryo's van diverse afdelingen gewervelde dieren laten dan zien dat al die grote groepen in die fase sterk op elkaar leken en dus van gemeenschappelijke oorsprong moeten zijn. Degenen die pleiten voor een plotseling ontstaan van ingewikkelde organen (poten, vleugels, longen, ogen etc.) moeten volgens Darwin wel de wereld van de wonderen betreden en die van de wetenschap ver achter zich laten.
(Helemaal mee eens!!)
In hoofdstuk VIII betreedt Darwin het terrein van de instincten. Gewoontehandelingen zouden erfelijk kunnen worden. De natuurlijke variaties in gedrag maken weer natuurlijke selectie mogelijk. Een mooi v.b. dat hij geeft is het gedrag van mieren die bladluizen aanzetten tot afscheiding van een zoete vloeistof die ze wel kwijt moeten. Hij komt echter niet met een goede verklaring!
Het gedrag van koekoeken die hun eieren in andermans nesten leggen is natuurlijk ook heel interessant. Darwin kent vele overgangen. Sommige koekoeken broeden zelf hun eieren uit. En dat gaat even goed! Ook hier geen afdoende verklaring. Naast het parasitair eierenleggen komen bij onze koekoeken nl. vele andere aangeboren gedragingen om de hoek kijken.
Darwin bespreekt vervolgens uitvoerig de hoogst ingewikkelde processen die plaats grijpen binnen koloniën van mieren en bijen. Veel boeiend onderzoek deed hij bij deze dieren. Met slavenhouders onder de mieren en ratenbouw door de bijen. Gedragingen die welhaast onbegrijpelijk complex zijn.
Maar via miljoenen met elkaar samenhangende stapjes moet het gelukt zijn. Maar veel wist Darwin nog niet: van bijentaal, voortplantingsgedrag, overervingspatronen en nog veel meer..........
Je moet ook het ontstaan van het hele bijenlijf en mierenlijf verklaren vanuit een "voorvader insect" dat niet zo gespecialiseerd was en solitair leefde.
Darwin bespreekt wel weer de tegenargumenten tegen zijn verhaal en noemt dan de grote verschillen in lichaamsbouw van steriele werksters etc. Hij realiseert zich dat veel nog onverklaarbaar is.
Daarna komt de moeilijke vraag aan bod hoe het mogelijk is dat er geslachtelijke voortplanting is ontstaan vanuit oorspronkelijk soorten die zich ongeslachtelijk voortplanten. Eerst bespreekt Darwin vele kruisingsexperimenten tussen allerlei min of meer verwante soorten/geslachten. En de (on)vruchtbaarheid van de ontstane hybriden. De ontstane steriliteit kan een viertal oorzaken hebben:
- de zaadcel kan de eicel niet bereiken
- de stuifmeelbuis kan de embryozak niet bereiken
- de ontwikkeling van een embryo kan niet op gang worden gebracht
- het embryo kan vroegtijdig sterven.
Het onderscheid tussen 'soort' en 'variëteit' blijkt niet absoluut te zijn. Ook bij kruisingen tussen verschillende soorten kunnen vruchtbare hybriden ontstaan.
Hoe de ongelofelijk diverse voortplantingssystemen, zowel bij planten als dieren, zijn kunnen ontstaan blijft ook voor Darwin één groot raadsel. Terwijl dit toch het uitgangspunt is voor heel zijn theorie van natuurlijke selectie!!
In het tiende hoofdstuk somt Darwin de redenen op waarom het geologisch archief zeer onvolledig is. De natuurlijke selectie was een uitroeiingsproces van geweldige omvang! Tijdens vele eeuwen zijn enorme verschuivingen in de aardlagen opgetreden. Vele fossielen zijn nooit gevonden of verdwenen.
Geweldige granitische gebieden zijn boven komen te liggen na wegspoeling van de bovenliggende aardlagen. Darwin blijkt bekend met grote bomen die nog rechtopstaand worden aangetroffen in meerdere aardlagen die over lange tijd zijn gevormd. Hij is zich ook bewust van continenten die in vroeger tijden als een archipel van "eilanden" in grote zeegebieden was. Vele tussenvormen kunnen daardoor verdwenen zijn. Archaeopteryx is voor hem bewijs voor de geringe kennis die we tot nu toe hebben van de fossielenwereld.
Trilobieten moeten ver voor het Cambrium hebben geleefd. Waar kwamen die perfect gebouwde dieren vandaan?
Nautilus, Lingula, weekdieren, ringwormen enz. verschillen niet of nauwelijks van de levende soorten nu. Toch behoren ze tot de oudste dieren (Cambrium). Ze waren allemaal zeer ingewikkeld gebouwd en plantten zich geslachtelijk voort. De periode voor het Cambrium duurde langer dan de hele aardgeschiedenis daarna. En krioelde van leven.
Het Eozoon in Canada is dikker dan alle lagen vanaf het Paleozoïcum opeengestapeld tot nu toe. Er leefden enorme aantallen jagende dieren; ver voor het Cambrium.
De natuurlijke selectie kan volgens Darwin ook verklaren hoe het komt dat over de gehele wereld nieuwe grote groepen organismen (families, orden, afdelingen) gaan ontstaan onder geheel verschillende omstandigheden. De sterkere soorten verspreiden zich over de aardbol en verdringen zwakkere soorten. Als v.b. dient de periode van het Krijt. Het lijkt mij zeer onwaarschijnlijk dat deze hypothese klopt!
Darwin benoemt daarna vol overtuiging de 'tussenvormen' van grote diergroepen:
- tussen varken en kameel
- de Macrauchenia tussen evenhoevigen en onevenhoevigen,
tussen paard en kameel.
- Hipparion tussen het huidige paard en oudere vormen
- Typotherium; ter grootte van een schaap. Overeenkomsten met knaagdieren
zoals haas en konijn. Ook wel genoemd Mesotherium als basistype
van alle zoogdieren.
- de Sirenia (Doejong en Lamentijn) die geen enkel rudiment
van achterste poten bezitten en Halitherium met gereduceerd dijbeen
en heupkom.
- Zeuglodon en Squalodon als tussenvorm van zoogdier en walvis
Zeuglodon of Basiliosaurus: een tandwalvis met zeer kleine achterpoten.
Squalodon: een tandwalvis, verwant aan rivierdolfijn.
Squalodon: een tandwalvis, verwant aan rivierdolfijn.
- Archaeopteryx en vogels
- Compsognatus en vogels.
Het is aan de lezer om te bezien of hier sprake is van wezenlijke tussenvormen.
Voor wat betreft het evolutieverhaal over paarden (een paradepaardje van de theorie):
Eohippus was 25 tot 45 cm hoog en had 5 tenen aan voor- en achterpoten. Sommige met proto-hoefjes. Het was een goede renner op grasvlaktes. Bij nader inzicht blijkt het geen paard. Het dier behoort tot de Palaeotheriidae; een fam. verwant aan de paarden.
Eohippus.
Het is goed om het hele verhaal over de evolutie van paardachtigen te vergelijken met de huidig levende kleine antilopen en herten zoals dikdiks, duikers, poekoes en muntjaks. Dit zijn wel allemaal dieren die behoren tot de evenhoevigen; dus ze bezitten altijd 2 echte hoeven. Ook hun voorouders vanaf het Plioceen.
In het daarop volgende hoofdstuk bespreekt Darwin het vraagstuk van de geografische verspreiding van organismen. Een netelig onderwerp voor Creationisten en Schriftgelovigen. Veel vragen en onopgeloste kwesties blijven er over om te beantwoorden door wetenschappers die het begin van de bijbelse openbaring serieus nemen in alle onderdelen. Maar ook de schepper van de evolutietheorie zelf stelt vast dat er op dit punt vele raadsels zijn. Vooral als je let op de verspreiding van vissen, krabben, kreeften etc. over de wereldzeeën.
Plantenzaden en -vruchten bleken zich over enorme afstanden te kunnen verspreiden via zeewater. Dit op grond van Darwins eigen experimenten! Bovendien kunnen ze altijd door vogels, insecten en andere dieren worden verspreid. Zaden bleven kiemkrachtig na uitscheiding via braakballen. Bovendien kunnen ijsbergen alle mogelijke plantendelen transporteren. Denk daarbij ook aan de ijstijden.
Maar ook kleine dieren zoals kreeftjes, polypen etc. kunnen op die manieren worden verspreid. Hetzelfde geldt trouwens voor de eitjes van dieren. Darwin veronderstelt dat in oeroude tijden verspreiding vanuit een toen warme Zuidpool kan hebben plaats gevonden.
Een moeilijk probleem vormen de (zoog)dieren die alleen op oceanische eilanden voorkomen. Zijn ze daarop afzonderlijk geschapen? Soms komen er wel vliegende zoogdieren voor, zoals 2 soorten vleermuizen op Nieuw Zeeland.
De moeilijk te verklaren verspreiding van de buideldieren in Australië (en de afwezigheid van de placentale zoogdieren aldaar) en Zuid-Amerika laat Darwin buiten beschouwing.
Wij moeten ons realiseren dat we niets weten van de verspreiding van organismen meteen tijdens en na de Schepping. Heeft God van meetafaan het continent Australië bewoond met buideldieren zonder de placentale zoogdieren?? Omdat Hij dat wijs en interessant vond? En onze kennis van de verdeling van continenten en eilanden na de zondeval is heel beperkt en berust deels op vermoedens en vooronderstellingen. Op de pg. 'geologie' hoop ik aan de hand van het boek 'Earth History and Palaeogeography' daar verder op in te gaan. In ieder geval gaan de theorieën over de reizen van de continenten over de aardbol samen met vele orogenese-processen. En dus samen met vloedgolven, aardbevingen en vulkaanuitbarstingen.
Darwin bespreekt daarna de vele voorbeelden van verwantschappen van organismen op het terrein van morfologie, embryologie en rudimentaire organen. Dit vormt voor Bijbelgelovige mensen geen echt probleem. We behoeven ons lichaam maar met die van aapachtigen, vogels, kikkers en zelfs vissen, insecten en ringwormen te vergelijken om overtuigd te raken van de overvloedige blijken van overeenkomsten van structuren tussen de meest uiteenlopende afdelingen van het dierenrijk en menselijk leven. De genetica heeft bovendien aangetoond dat er op elementair niveau sprake is van overeenkomsten tussen alle levende organismen van virussen en bacteriën t/m de mens. Die verwantschap blijkt uit voedselrelaties en de regulering door DNA, RNA's en eiwitten. Voor Darwin is dit alles bewijs voor de gemeenschappelijke afstamming van alle organismen. En de meeste biologen volgen hem daarin.
Dat de kennis van de embryologie van alle diersoorten daarmee in de pas loopt is nogal vanzelfsprekend. Op de pagina 'evolutie II' heb ik de opvattingen van Ernst Haeckel daaromtrent besproken. Het is eveneens minder vreemd dan Darwin doet voorkomen, dat de wijze van voortplanting en embryologische ontwikkeling bij walvissen, walrussen etc. sterke overeenkomsten vertoont met die van andere zoogdieren en van mensen. Het behoren tot de placentale zoogdieren maakt dit volkomen logisch. Dit geldt evengoed voor de vleermuizen. Om zijn gelijk te bevestigen verwijst Darwin naar allerlei onderscheidende kenmerken die voor het leven van veel dieren onbelangrijk zijn, zoals bezit van haren of veren en b.v. de open doorgang van de neusopening naar de mond, Alleen de optelsom van vele kenmerken bepaalt de plaats in het Natuurlijk Systeem (zoals tot dan toe geldig was). Een optelsom van belangrijke en onbelangrijke kenmerken. Geen enkel kenmerk is immers onveranderlijk!
De indelingen van het Natuurlijk Systeem zijn vaak arbitrair.
Een Natuurlijk Systeem zou moeten worden gebaseerd op verwantschap.
Door meer of minder vaak voorkomende gevallen van extinctie zijn de grotere verschillen tussen families, klassen, orden en afdelingen ontstaan.
Dan vervolgt Darwin "dat het de Schepper behaagt heeft om elk dier en elke plant uit elke categorie hetzelfde bouwplan mee te geven is geen wetenschappelijke verklaring.
En daarin heeft de beroemde schrijver helemaal gelijk!
Een sterk bewijs voor zijn theorie levert volgens hem het feit dat de bloembladen, kelkbladen, meeldraden en stampers gemetamorfoseerde bladeren zijn. Dat blijkt ook uit hun inwendige structuur. De wens bepaalt hier wellicht het theoretische standpunt.
Darwin beschrijft verder de hoogst merkwaardige ontwikkelingen via verschillende stadia bij Rankpotigen en bij de kever Sitaris. Dit in verband met diverse larvale stadia bij insecten. Volgens Darwin kunnen larvale en embryologische stadia voorvaderlijke stadia van nu levende krabben, kreeften, vissen, vogels, reptielen enz. geweest zijn. Een hoogst ongeloofwaardige veronderstelling lijkt me!
Hij noemt zeer merkwaardige v.b. van rudimentaire organen:
- walvisfoetussen met tanden in de bek die later verdwijnen
- verborgen vleugels bij kevers onder vergroeide dekschilden
- rudimentaire tepels bij het geslacht Bos (rund)
- melk afscheidende klieren bij zoogdieren
- larven in de buik van Salamandra atra die kieuwen hebben terrwijl
ze hoog in de bergen leven
- de Boa constrictor met rudimentaire achterpoten en bekkenbeentjes.
Darwins conclusie: onbruik van delen leidt er toe dat ze kleiner worden en dat het resultaat erfelijk is.
Op het terrein van diergedrag hanteert hij dezelfde overtuiging maar dan vaak in omgekeerde richting.
Vrij sterke rudimenten dus van de evolutieleer van Lamarck!
[Ik heb ooit wel gelezen dat Darwin, die geen kennis had van genen en chromosomen, van mening was dat er haast onmeetbaar kleine stofjes in het bloed of weefselvloeistof zouden kunnen ontstaan die, aangekomen bij de geslachtsorganen, invloed zouden kunnen hebben op de bouw en functie van de organen bij de nakomelingen].
Als ik het boek 'The origin of species.........' in z'n geheel probeer te overzien vind ik het meest opvallende dat hij het vrij simpele idee van natuurlijke selectie hanteert als alles bepalende factor die moet hebben geleid tot het ontstaan van alle organismen vanuit één gemeenschappelijke voorvader.
Deze gedachte blijkt vooral gebaseerd op de resultaten van kunstmatige selectie door mensen binnen de groepen van grassen, granen, rozen, honden, paarden, schapen, geiten, konijnen enz. enz.
Deze selectie was echter altijd doelgericht. Men wilde grotere productie, gezondere en sterkere organismen of dieren die beter geschikt waren voor uiteenlopend doelmatig gedrag.
Voor zover ik weet leidde dit niet of nooit tot overschrijding van soort- of geslachtgrenzen. Altijd waren de nakomelingen tot in verre geslachten onderling kruisbaar en leverden vruchtbare nakomelingen op.
Dit even afgezien van uitzonderlijke kruisingen tussen dieren van verschillend geslacht (paard x ezel; geit x schaap). Terwijl Darwin van mening is dat de 'strijd om het bestaan' voldoende waarborgen biedt voor de overschrijding van geslacht-, familie- , orde- , afdelingsgrenzen. En zelfs die tussen hoofdafdelingen en rijken.
Darwin werd niet gehinderd door kennis van de erfelijkheidswetten die later door Mendel werden ontdekt. Die brachten zijn theorie aan het wankelen. Helemaal toen de bouwstenen voor de erfelijkheid werden beschreven: DNA, RNA's, eiwitten, hormonen en vele andere organische stoffen.
Er daagde nieuwe hoop toen biologen de mogelijkheden van muterende genen vaststelden. Die mutaties waren wel bijna altijd negatief voor functies en voortplanting van de organismen maar af en toe bleken ze waardevol. Dit zou voldoende moeten zijn om het ontstaan van alle soorten overeind te houden. Duizenden en misschien wel miljoenen kruisingsexperimenten werden verricht waarbij zoveel mogelijk mutanten werden gekweekt. Zelfs experimenten met mensen x aapachtigen werden (vaak uitgevoerd in het geheim) niet afgewezen. Al die miljoenen of zelfs miljarden nakomelingen van b.v. Drosophila melanogaster (bananenvliegje; welbekend van elke vuilnisbak met rottend fruit) leverden slechts vliegjes op die minder goed waren toegerust voor hun leven dan de vliegjes van het wildtype. Overschrijding van de soortgrens werd voorzover mij bekend niet vastgesteld.
Het doen ontstaan van nieuwe soorten/geslachten is voor zover ik weet tot nu toe nooit echt bereikt.
Het is daarom dat we welhaast moeten vaststellen dat Darwin met zijn welhaast verbluffende kennis van de levende natuur (en de toenmaals bekende aardgeschiedenis) naast een groot natuurwetenschapper een bewonderenswaardige fantasie bezat die met een enkele formule (selectie tussen variëteiten) miljoenen mensen wist en weet te begeesteren.
Nu is een hoge vlucht van fantastisch denken vele natuurwetenschappers niet vreemd!!
Wetenschap alleen vervult niet alle genoegens van een ontwikkeld mens. Dromen zorgen voor aanvullend vermaak.
Maar als Christen-theologen meelopen in deze optocht van gefantaseerde wetenschappelijkheid raken de fundamenten van onze kosmos aan het wankelen.
Reacties
Een reactie posten